Van eind mei tot begin augustus 2018 ben ik onderweg op mijn (waarschijnlijk) laatste grote zeiltocht, de lange weg naar Töre en terug. Een traject dat maar weinig zeilers kiezen. De vaarweg naar dat verre doel bovenin de Botnische Golf is grotendeels een reis door de stilte. Heel af en toe zie je een ander mens. De faciliteiten die zeilers tegenwoordig aan het eind van de dag verlangen in een haven zijn al helemaal ver te zoeken.
Mijn tocht heeft vier trajecten met wisselende reisgenoten. Elk deel zijn eigen karakter, doelen, persoonlijke inbreng en vooral verhalen.
De grote inspirator voor een zeilreis naar dit uiterst noordelijke punt van de Botnische Golf was René Vleut. Een half leven lang zwierf hij met een bescheiden jachtje langs Scandinavische kusten en schreef er meerdere boeken en vaargidsen over. Op zijn bureau stond een bordje met de one-liner: “The ultimate goal is Haparanda“. Hij is er nooit gekomen. Keer op keer, op weg naar het verre noorden, kon hij het niet opbrengen om wat onderweg zijn aandacht trok links te laten liggen. En zo bleef Haparanda altijd te ver.
Toen hij niet meer veel tijd van leven had, leek het mij een mooi doel om de queeste van een tocht naar Haparanda van hem over te nemen. Het had zijn volle instemming. Dat gold ook voor mijn voorstel om de stad Haparanda in te wisselen voor het gehuchtje Töre dat nóg iets noordelijker ligt.
Ik heb deze tocht niet gedocumenteerd zoals hij het zou hebben gedaan. Maar in gedachten voer hij dikwijls een stuk mee. Dank René.

De doelen
De meest noordelijke boei in Zweeds water ligt tijdens de warme Nederlandse aprildagen nog vastgevroren. Soms verdwijnt hij half onder de sneeuw. Dat kan duren tot in mei, maar in juni is dit stukje van de Botnische Golf vlak bij de Poolcirkel alweer eindeloos mooi water voor wie houdt van ruimte, lange zonnige dagen, altijd een beboste oever in de buurt en nergens drukte of digitaal gejengel.
De kleine haven Töre, vlakbij deze boei, is maar een stofje op de kaart van het bijna onbewoonde Lapland. Haparanda, een dagreis naar het oosten, is een grotere plaats, maar beide hebben een reiziger weinig te bieden. Het zijn niet meer dan coördinaten aan het eind van een immens lang en gevarieerd zeiltraject langs de hele Zweedse oostkust. Zodra je het comfort van een van de mooie kuststeden achter je laat, ben je alleen, met om je heen de immense natuur . En heel soms verraadt een wit puntje zeil in de verte een ander, die ook alleen maar onderweg is.
Trajecten

In de tweede helft van mei vertrek ik met mijn boot Fairwind vanaf het Duitse eiland Fehmarn. Een tocht van acht tot negen weken heen en weer terug. In totaal ongeveer 2500 mijl, te verdelen over trajecten tussen mooie steden, karakteristieke havens, wonderschone eilanden en beschutte ankerplaatsen omringd door scheren. Het wordt een tocht vol afwisseling. Op de heenweg ligt het accent op puur zeilen. De wind zal overwegend gunstig zijn (denken we). Als het goed waait zeilen we meerdere etmalen aangesloten door.
Fehmarn is van goud

Fairwind in de nieuwe jachthaven van Burger Tiefe. Het winterwerk is gedaan. Flip (op steiger) ziet dat het goed is. Nu alleen nog proviand aan boord
De boot ligt klaar aan een steiger op het Duitse Oostzee-eiland Fehmarn. We hebben hem daar voor het gemak de afgelopen winter laten liggen in een van de vele grote hallen die boeren niet meer nodig hebben. De dwang en drang van het Europees landbouwbeleid is niet aan dit eiland voorbijgegaan. Fehmarn in de winter is een oord om mistroostig van te worden. Toen we er een paar weken kwamen klussen, zagen we alleen maar grijze, grauwe nattigheid. Nergens een mens en al helemaal geen kleur, nog vele malen erger dan een mistige dag in Oost-Groningen. Maar nu, half mei, is Fehmarn van goud! Het koolzaad bloeit. De lucht is bezwangerd van honinggeur en zoemende bijen. En waar geen goud is, ligt krachtig groen. Boven alles en tot aan de horizon alle schakeringen blauw in lucht en water.

Voorafgaand aan de tocht nog fijn een week op Fehmarn fietsen met Ine. Tijdens één van de tochten zien we bij de vuurtoren op de zuidwestelijke hoek van het eiland een bordje dat zegt dat de expressionist Kirchner hier samen met collega’s van ‘Die Brücke’ heeft gewerkt. Ze verbleven hier vier zomers en vluchtten toen voor het geweld van de Eerste Wereldoorlog. Kirchner maakte hier het belangrijkste deel van zijn vele schilderwerken. ‘De kleuren van Fehmarn zijn blauw, groen en oker’, schrijft hij in een van zijn brieven aan collega’s. Ook wij kunnen het eiland niet meer anders zien. Het expressionistische werk van Kirchner is later door het regime van het Derde Rijk als ‘entartet’ bestempeld en deels vernietigd.

Vanaf dit eiland vertrekken we op een van de laatste dagen in mei. De boot ligt klaar. Op het eerste traject zijn we met drie man. Phlip is al vele duizenden zeemijlen mijn zeilmakker; Dré is een achterneef, een jonge sterke gozer die flink wil uitwaaien en bovendien kok is. De volgende berichten beschrijven vooral onze gezamenlijke belevenissen en observaties.
Zondag 27 mei.
Inslingeren heet het, die eerste paar dagen wennen aan het leven aan boord als je zee kiest. Je moet opnieuw leren lopen om je weg door de boot te kunnen vinden zonder te wankelen en struikelen of te hoeven denken aan de plaatsen van de handgrepen en de punten waaraan je je niet wilt stoten. Maar als wij op een grauwe ochtend Fehmarn verlaten, valt er weinig in te slingeren. De noordoostenwind is zwak en de golven zijn niet hoger dan twintig centimeter. We zetten zeil en leggen de boot op een koers naar Rostock. Dat was niet ons plan. We wilden naar het Zweedse Ystad en daarna door naar Karlskrona. Dat is Noordoost en precies uit die richting komt de wind.

Wegvaren van het land is altijd bijzonder. De plek waar je even tevoren nog was en die je in detail kunt uittekenen, verandert geleidelijk in een donkere streep met nog herkenbare contouren, en vervolgens in een vaag streepje. Als ook dat is verdwenen, ben je echt op weg. In ons geval gaat die overgang bijzonder snel. Nog voor we ter hoogte van de vuurtoren op de zuidwestpunt van Fehmarn zijn, duiken we in een niet voorspelde mistbank die pas aan het eind van de middag een beetje optrekt. Vijf uur lang is het zicht niet meer dan vijftig tot honderd meter. In het begin passeren we een paar maal op korte afstand een boot met sportvissers. Op onze radar waren die niet te zien. Daarna is de zee leeg, maar hoe leeg?
Halverwege de middag komt een waarschuwing binnen van de Deutsche Seewetterdienst. In de namiddag kunnen we zware onweersbuien verwachten die gepaard gaan met 40 tot 50 knopen wind. Dat komt overeen met windkracht 9 tot 10. In onze kleine geïsoleerde wereld waar het water nog geen honderd meter verder overgaat in een wit gordijn, komt dit bericht bijzonder dreigend over. En niet alleen bij ons. Het stuk Oostzee waarin we varen is plotseling vol roepende mannen. Ze melden zich via hun marifoon bij het kuststation en willen meer details. We worden er niet veel wijzer van. Een uur later breekt de zon door de mist en in de haven van Warnemunde (bij Rostock) zijn, wordt het nog een zonnige avond. Het laatste weerbericht biedt het vooruitzicht op een mooie volgende zeildag met goede zuidoostenwind voor het traject naar Ystad of, als het toch wat tegen zit, naar Klintholm. Phlip vindt het dan tijd voor een fles wijn bij een late warme hap.

Maandag 28 mei
Komt het door die wijn? We worden pas om negen uur wakker. Het regent. Erger is, dat het niet uit het Zuidoosten waait maar weer precies uit de richting van ons doel. Het weersysteem blijkt nogal complex, zo complex dat de computervoorspellingen en de berichten van de weerstations elkaar tegenspreken en uiteindelijk geen enkele voorspelling deugt. Nu moet er iets gebeuren aan boord. Om te beginnen een heldere blik krijgen op onze situatie. Want als we op deze manier de dagen aan elkaar blijven rijgen aan de hand van de weerberichten komen we nergens. We besluiten vandaag in Rostock te blijven en wat nuttige werkjes te doen, even door de plaats te wandelen en morgen gewoon vroeg te vertrekken, ongeacht de richting van de wind. Dat besluit heeft te maken met een scherp gezamenlijk beeld van het soort tocht dat je wilt maken. Voor een lange tocht kun je een goed seizoen uitkiezen en liefst ook een beetje aardig weer op de dag van je vertrek, maar als je eenmaal op weg bent, moet je alles nemen zoals het komt. Met het vooruitzicht op meer dan een week ongunstige wind mogen we onze tocht niet strategisch gaan opknippen in minst ongunstige korte trajecten. Dan komen we niet los van het land. En als dan de voorspellingen ook nog eens niet uitkomen, blijft van zo’n strategie niets over. Kortom: morgen vertrekken we vroeg om een lange dag te kunnen hebben. Warnemunde en de pompeuze jachthaven waar alles overdaad uitstraalt, hebben we in één dag wel voldoende gezien.

De genoegens van tegenwind
Dinsdag 29 mei
Tegenwind op zich is geen probleem. Eerlijk gezegd vaart een boot hoog aan de wind het fijnst. Hij ligt dan vast in het water en je hoeft nauwelijks te sturen. Het leven aan boord is echter minder comfortabel. De af te leggen weg wordt ongeveer vijftig procent langer en de vaarsnelheid minder, zodat je uiteindelijk tweemaal zo lang onderweg bent. Als we dinsdag in de avond van een perfecte zeildag in het vissershaventje Klintholm Havn op het Deense eiland Mön afmeren, zijn we wat zorgelijk over de komende dagen met uitsluitend tegenwind, voor de helft van de tijd kracht 5 tot 7. We moeten hemelsbreed dan nog honderdveertig mijl afleggen naar Karlskrona waar Dré, onze derde man, opstapt. Die afstand doen we met goede wind in één etmaal. Nu hebben we er in de drie nog beschikbare dagen zeker vijftig uur voor nodig. Dat gaan we niet trekken. In de afgelopen week hebben we ook al te weinig slaap gehad. Daarom besluiten we om Klintholm Havn de komende dagen te beschouwen als een vakantiebestemming en Dré naar hier te laten reizen. Dat worden drie zonnige dagen die we besteden aan uitslapen, klusjes doen en elke dag minstens één activiteit aan de wal.
Woensdag 30 mei

Uitslapen lukt prima, klusjes verlopen gesmeerd en aan de wal is meer te beleven dan dit ingeslapen vissershaventje op het eerste gezicht doet vermoeden. Zo wandelen we op een middag binnen vijf minuten het dorp uit en zijn dan omgeven door golvende akkers met halfhoog graan, afgewisseld door bloemrijke graslanden die zijn omzoomd met gevarieerd struweel. De stengels van het graan vormen een blauwgroene waas; de jonge halmen aarzelen nog tussen groen en geel. Een zeearend komt laag over. De lauwe oostenwind doet het overal ritselen en ruisen. We slaan een doodlopende weg in, voor wandelaars loopt zoiets nooit echt dood. Vanaf een hoog punt zien we de fel gekleurde helmen van een rijtje fietsers door het land gaan. In de verte blinkt de zee.

Vrijdag 1 juni.
Dankzij de verkeerde wind hebben we op Møn een paar heerlijke ontspannen dagen doorgebracht en meteen de laatste dingetjes verbeterd die we aan boord nog niet goed vonden. Om half twee komt Dré, onze derde man, uit de bus. Hij is vanmorgen in Breda om vier uur opgestaan en de rest van de dag bezig geweest met opstappen en overstappen. Dré is kok en pakt meteen flink uit. Hij maakt een scheepspot die Phlip en ik niet zouden hebben kunnen bedenken. Morgen gaan we verder naar Zweden. We krijgen twee etmalen met gunstige wind en willen daarvan profiteren. Voorlopig doel is Karlskrona of Kalmar, resp. 140 of 175 mijl te gaan.

Wind mee
Dinsdag 5 juni

Vijfendertig uur varen van Het Deense Møn naar het Zweedse Kalmar – een afstand van ongeveer 200 mijl (365 kilometer). Dertig uren hebben we wind mee. De zon die al de hele week onze vriend is, zorgt ook nu voor een zee van licht. We moeten zonnebrillen op. Voor brildragers is een skibril ideaal. Aanvankelijk zijn er nauwelijks golven, maar als de wind wat toeneemt, komen ze meteen en nemen snel in omvang toe. Om beurten sturen we een paar uur, niet te lang. Omwille van de veiligheid zetten we de giek vast met een lijn naar de boeg, de zogenaamde ‘bulletalie’. Niets is met wind mee zo gevaarlijk als een grootzeil dat onbedoeld aan de verkeerde kant wind vangt en een niet geborgde giek als een reusachtige honkbalknuppel dwars over de boot zwiept. We halen de spinaker aan dek. Tachtig vierkante meter zeer licht zeil dat alle energie uit de wind peurt, maar ook permanent aandacht vraagt en bij het hijsen en strijken zelfs alle hens.

Dré dacht aan een eenvoudige maaltijd en gaat pannenkoeken met spek en appel bakken. Dat doet hij nooit meer in een jachtkombuis waar niets blijft staan op de plek waar je het neerzet. De hete pan, de geur van bak- en braadolie plus spekvet, gebrek aan een horizon die zijn evenwichtsgevoel in orde houdt. het werkt er allemaal aan mee dat hij een moment hevig twijfelt aan zijn besluit om drie weken mee te varen. Maar als hij even later weer in de frisse zeelucht zit en bovendien onze complimenten krijgt voor de voortreffelijke koeken, voelt hij zich weer snel senang.

Dré heeft zichzelf stevig verankerd en met hem de pan waarvan je de inhoud niet op de stoffering wilt hebben..
Drie uur voordat we Kalmar bereiken draait de wind. We hebben hem weer recht tegen, alsof hij ons wil terugduwen. In de smalle zeestraat tussen het vasteland en het eiland Øland hebben we geen zin meer om zeilend het laatste stukje af te leggen. Dan zijn we niet om zeven, maar om tien uur in de avond in de haven. We starten de motor en zitten een paar uur later aan een biertje en daarna vinden we aan de wal nog een adres voor gebakken vis. En wat hebben we vannacht lang en diep geslapen. Vandaag doen we de was, verstellen we iets aan de staglijnen, zoeken wat vistuig bij elkaar, doen boodschappen, maken nog een wandeling over de wallen van het zestiende eeuwse fort Kalmar, zorgen voor voldoende gas om de komende zes weken te kunnen blijven koken en gaan bijtijds naar bed. Morgenvroeg hervatten we de tocht met een traject naar Nyäshamn, even ten zuiden van Stockholm
Voorspoed
8 juni

Rode lijn: Kalmar – Nynäshamn Blauwe lijn (sterk gecomprimeerd) zigzagtraject naar Sandhamn.
Kalmar – Nynäshamn is een traject van ongeveer 143 mijl. We leggen die afstand in 26 uur af onder een stralende zon en mooie wolkenluchten en met wind zoals we die willen. Met nog drie uur te varen voor het einddoel komt Landsort in zicht, het vuurtoreneilandje waar iedereen die uit het zuiden komt op afkoerst. Hier ga je links of rechts. Linksaf begint de route naar de zoete binnenmeren ten westen van Stockholm, rechts van de vuurtoren vaar je een archipel binnen van meer dan 30.000 eilanden en eilandjes. Dit scherengebied is in oostelijke richting slechts door een relatief smalle strook ononderbroken diep water gescheiden van een nog uitgestrektere mix van water en steen, die uiteindelijk overgaat in het vasteland van Finland. Wij blijven aan de zoute kant van Stockholm en meren begin van de middag af in Nynäshamn. Het is een onopvallende industrieplaats waar we niet langer willen blijven dan wat nodig is voor boodschappen en een goede nachtrust.

Vuurtoreneiland Landsort. Linksaf naar de zoete meren, rechtsaf naar de archipel van 30.000 scheren
In de wasruimte zit een blote man bij te komen van zijn saunabeurt. Hij wil weten waar we vandaan komen. We raken aan de praat en dat geeft de gelegenheid om te informeren naar een adres waar we een paar nog ontbrekende zeekaarten kunnen bemachtigen. Hij verwijst ons naar Sandhamn, een eilandje van 3 bij 0,6 kilometer, dat door de laatste ijstijd is achtergelaten als een grote hoop zand tussen de rotsen van het scherengebied. In vroegere eeuwen is het half afgegraven om het zand te kunnen gebruiken als ballast in schepen. De Nederzetting Sandhamn is altijd klein gebleven. Er wonen nu permanent ruim honderd mensen. Maar het aantal recreatieve gasten loopt in de duizenden. Een eeuw geleden vestigde zich de Zweedse Koninklijke zeilvereniging op de zandbult en de jachthaven is nu een van de grootste in het hele scherengebied van Stockholm. Weekeindgasten met een snelle boot zijn er vanuit de hoofdstad in een paar uur. De ferry vaart af en aan. Sandhamn ligt ruim veertig mijl naar het noorden op een uur varen buiten onze route. We besluiten daar een tussenstop te maken.

Daar kwamen we vandaan. Het is vrijdagmiddag. De eerste weekeindgasten uit Stockholm naderen (in de verte) Sandhamn
Om vijf uur in de middag komen we bij Sandhamn aan. Het winkeltje van de man die zeekaarten zou hebben, is gesloten. We maken dan maar een mooie wandeling en eten een vispotje in de herberg/eethuisje/uitspanning die nog stamt uit 1645 en in die bijna vier eeuwen nooit een dag niet open is geweest (zegt men). Het is niet moeilijk je hier in een van die vroegere eeuwen te wanen, je hoeft alleen maar de drukte in de jachthaven de rug toe te keren. Maak een zwart-witfoto en je ziet Sandhamn van 1918 of 1818 of nog eerder. Alle wegen en paden zijn van zand en grint; er ligt geen gram asfalt en er rijdt geen auto. De witte en paarse seringen waarmee de meeste houten huisjes zijn aangekleed, geven ons tijdens onze wandeling hun geuren mee. Weer terug in de haven zien we dat onze boot ligt ingeklemd tussen twee pompeuze motorjachten van drie verdiepingen hoog. De zonnebadende en drankjes drinkende opvarenden kijken van twee kanten op ons neer. Het sterkt ons in ons besluit om morgen al om vijf uur op te staan voor een traject van ongeveer 200 mijl naar Sundsval.

Maak een foto in zwart-wit en je bent eeuwen in de tijd terug
Ver en leeg

Woensdag 13 juni
Vanochtend gearriveerd in Patholmsviken, een buurtschap bij het plaatsje Holmsund aan de monding van het Fjord waaraan 15 kilometer bovenstrooms Umea ligt. Hier pikken we Wiebe op, onze vierde man. Tot vandaag nog drukdrukdruk met
werk, vanmorgen naar Stockholm gevlogen en daarna bijna een dag in het openbaar vervoer doorgebracht. We lenen van de havenmeester een paar fietsen, waarvan één met een aanhangertje voor Wiebe’s spullen. Nog meer dan wij moet hij
wennen aan de koele maar o zo zuivere lucht. Morgen trekken we verder naar het noorden.
De haven van de zeilvereniging steelt ons hart: een klein clubgebouw van ossenbloedkleurig hout, waar de deuren openstaan en alle faciliteiten ook voor ons beschikbaar zijn. Als enige tegenprestatie moeten we bij vertrek een bedrag
van ongeveer 15 euro per dag achterlaten in een kistje naast de voordeur.

Gastvrij is hier niet alleen een kreet. Dré heeft zojuist een wasmachine gevuld.
Hoe anders was dat in de regio rond Stockholm. Daar kwamen we laat aan in een haven, werden door een dame in uniform naar een plek gedirigeerd, betaalden ongeveer veertig euro en konden de volgende ochtend niet in het toiletgebouw omdat de code van het slot was veranderd en ons havengeld alleen voor de vorige dag gold.
In alle opzichten is de regio boven Stockholm radicaal anders. Aan onze linkerhand ligt een kust zonder eilanden en scheren. We zien alleen de hoogste delen als dunne penseelstreken in blauwgrijs op de horizon liggen. Regelmatig blinkt daarbovenuit in het zonlicht de stoompluim van een papierfabriek. Waar de kust wijkt, verdwijnt dit beeld, om een halve dag later weer dichterbij te komen. Alles lijkt hier ver en leeg. We hebben het scherengebied verlaten met één andere zeilboot in beeld. ‘s Avonds zijn we buren in hetzelfde kleine vissershaventje, waar een oude dame met opvallend veel broches en andere sieraden getooid even haar leesboek weglegt om ons havengeld te innen. De volgende dag varen wij vroeg de haven uit, onze buurman hebben we niet meer gezien. We zijn de enige zeilers, en maar heel af en toe is aan de horizon een groot schip te zien. Als ik plotseling onregelmatige golven voel en buiten kom kijken, zegt Flip: ‘Die golven zijn nog van die vrachtboot van gisteren.’

De kust aan bakboord verdwijnt al drie dagen in het niets
Ook het klimaat verandert. Ja, de zon schijnt bijna twintig uur per dag, maar het zeewater is ijskoud en de wind die eroverheen waait ook. De korte broek komt niet meer uit de kast. De lagen truien over elkaar worden dikker. ’s Nachts hebben we gevoerde handschoenen aan. Wie moet sturen zit alleen, want voor een praatje met de roerganger kun je ook binnen blijven. Binnen is het trouwens warm, zo lijkt het tenminste als je van buiten komt. De thermometer wijst echter overdag dertien graden aan en ’s nachts niet meer dan zes. Niet op blote voeten of alleen sokken lopen binnen. Er zit slechts een dunne scheepshuid tussen ons en ijskoud water.

Sundsvall
Op 11 juni komen we aan in ‘Sundsvall. We leggen aan aan een kade vlakbij het centrum. Daarvoor moeten we eerst onder de nieuwe brug door van de E4, Zwedens noordzuidruggengraat voor het wegverkeer. Boven ons hoofd zien we een portaal met groot groen richtingbord en daarop de tekst: Haparanda, ons doel. Sundsvall is een mooie, ruim opgezette stad; tot 1888 nog van hout en na een grote brand geheel met allure herbouwd. We slenteren wat rond, kopen in een outdoorwinkel de waterketel die we al een week missen en eten een ijsje. Ik koop ook drie gebakjes, want de volgende dag ben ik jarig.

We kopen een waterketel en branden onze vingers aan het hengsel. Hij is bovendien niet ‘scheeps’ genoeg. Flip weet raad
Sinds het vertrek uit Sandhamn, afgelopen zondag, hebben we ongeveer 300 mijl afgelegd. In die dagen hebben we een ritme gevonden dat ieder past. Tenzij het geen zin heeft, vertrekken we vroeg. Flip komt er even uit om voor de mannen in de kuip ontbijt te maken en wikkelt zich daarna nog een paar uur in zijn slaapzak. Ik doe de dingen aan dek en stuur alleen om gaatjes in het wachtschema te vullen, ’s nacht bijvoorbeeld tussen 02.00 en 04.00 uur. ’s Nachts? Om drie uur zag in vanochtend de zon alweer boven de kim komen. Ik had hem gisteravond rond elf uur zien ondergaan toen ik Flip voor zijn wacht van een kan thee voorzag. In de zonloze uren blijft het gewoon licht.

In de namiddag van de dag waarop we met goede verwachtingen zijn begonnen aan het traject naar Umea wordt het plotseling bladstil. Na een uur is het nog golvende water zo glad en spiegelend als gesmolten lood. Voor de zestig mijl die we nog moeten afleggen, hebben we te weinig diesel. Op onze route liggen de eilandjes Norra Ulvön en Södra Ulvön. In de smalle doorgang tussen die twee zit een dorpje geklemd met honderd inwoners: Ulvöhamn. In dat dorpje staat een dieselpomp aan de waterkant. We varen naar binnen, tanken voor 1000 kronen diesel en zijn weer weg, een echte pitstop, maar hier komen we terug, want dit plekje is uniek.

Pitstop in Ulvöhamn
Töre en nog wat
15 juni

Daar ligt hij dan eindelijk voor de boeg, de meest noordelijke boei in Zweeds vaarwater, meer symbolisch dan dat hij een nautische functie heeft, want vlak na de boei is het water zichtbaar ondiep en nog wat verder houdt de Botnische Golf gewoon op. We wilden aanvankelijk naar Haparanda, maar zijn nu in Töre omdat we moesten kiezen. Töre ligt nog net iets noordelijker, vandaar.

Dit laatste traject noordwaarts hebben we in vliegende vaart afgelegd, dank zij een ruime wind die in het begin zoet was, zodat Dré een paar partijen schaken kon winnen, maar die geleidelijk toenam tot acht beaufort. Het regende toen ook. Dat betekende één man buiten aan het roer, de anderen binnen in hun kooi, behalve dan al die keren dat er iets aan de zeilen moest worden gedaan. Stukje bij beetje minder zeil, tot uiteindelijk een half fok overbleef dat ons een snelheid gaf van meer dan zeven knopen. Dré was zo slim geweest om het voorbereidend werk aan de warme maaltijd nog in de rustige uren te doen. Ondanks hevig slingeren ging een scheepspuree van erwten, champignons en aardappelen plus een langzaam in de oven gegaard ‘nekstuk’ er goed in.



De boei van Töre is voor zeilers in het Oostzeegebied net zo’n symbool als de Mont Ventoux is voor sportieve fietsers. Wie de boei rondt, krijgt van het plaatselijk bestuur een certificaat. Er heeft zelfs enige tijd een brievenbus op de boei gestaan. De zeilvereniging in het Duitse Wismar, de meest zuidelijke Oostzeehaven, organiseert elk jaar een zeilwedstrijd naar de boei. Het record ligt op ruim zes dagen. Een team studenten uit Rostock wil dit jaar het record terugbrengen tot minder dan vijf dagen. Net als de Mont Ventoux en al die andere prestatiedoelen wil je de boei van Töre een keer hebben bereikt. Als dat lukt, ben je intens tevreden. Vervolgens kijk je om je heen en ziet geen enkele reden om er langer te blijven. Zo vergaat het ook ons. We vinden in de buurt geen winkels op loopafstand, wél een huiskamerachtig restaurant bij een benzinepomp. Zo’n twintig mensen zitten er al aan tafeltjes. Er wordt zwijgend gekauwd en als er al een woord klinkt, is het gedempt. Geen inspirerende omgeving. Hoe zal het hier wel niet zijn in de winter?
16 juni
Om vier uur in de ochtend verlaten we Töre op weg naar Luleja, 35 mijl varen zuidelijker. De route zigzagt tussen eilandjes, ondieptes en rotsblokken boven en onder water. De lucht is strakblauw, het water zo glad als een spiegel,
soms onderbroken door een veeg windrimpeltjes. Hoog in de hemel trekt het dicht met sluierbewolking en rond de zon ontstaat een prachtige halo.
Alle eilanden zijn dicht bebost met berken en naaldbomen. Aan de oever altijd wel ergens een huisje of keet, zonder uitzondering roodbruin geschilderd. Af en toe horen we het snerpende kriii kriii van een noordse stern maar verder
zien we weinig vogels en al helemaal geen mens. Dat blijft zo totdat we zeven uur later een afmeren in Lulea.

De schaarste aan zichtbaar dierenleven in dit deel van het Oostzeegebied is ons al eerder opgevallen. Heel af en toe zien we een eenzame aalscholver, één enkele zee-eend of een ver uit de kust geraakte meeuw. Het roept vragen op. Is hier in dit immense en bijna onbewoonde gebied te weinig voedsel? Is hier geen vis? Is dat dan ook de reden waarom de enige vissersboten die we nog tegen komen oud zijn en stil liggen aan de wal? Zijn dit nog steeds zichtbare tekenen van de instorting in de vorige eeuw van het ecosysteem in de Baltische Zee?
De Centrale Oostzee en de Botnische Golf hebben bijna geen uitwisseling van water met de Noordzee. Water dat met de getijden het Skagerak binnenkomt, reikt niet veel verder dan Denemarken. Geologen voorzien dat de weinige uitwisseling tussen beide zeegebieden alleen maar kleiner wordt, doordat in de Deense zeestraten de bodem geleidelijk omhoog komt. Deze situatie, plus de enorme toestroom van zoet water van smeltend ijs en sneeuw, maken dat de Botnische Golf van zuid naar noord geleidelijk verandert van matig zout naar brak en uiteindelijk naar zoet. Deze geleidelijke overgang, uitgestrekt over honderden mijlen, biedt een uitstekende conditie voor een grote biodiversiteit. Maar ook hier geldt dat ‘alles van waarde kwetsbaar is’. In de tweede helft van de vorige eeuw is het water van de Botnische Golf ernstig vervuild geraakt door lozingen van de vele papier- en houtpulpfabrieken. Het ragfijne voedselweb van vele planten- en diersoorten kon zich niet handhaven. Opportunistische soorten zoals kwallen kregen de overhand. Overvloedig groeiende algen werden niet meer geconsumeerd door dierlijk plankton en gingen rotten. Gebrek aan zuurstof in het water was het gevolg. In de diepe delen van de Botnische Golf heeft de zuurstofloosheid zich tot nu toe uitgebreid. Een systeem dat ineenstort, krijg je niet zomaar weer in orde, ook al neem je de oorzaken weg. Is dit het verhaal waarvan wij enkele fragmenten observeren? Ik ga dat thuis uitzoeken. Motieven genoeg opgedaan daarvoor, deze reis.
Holmön bijvoorbeeld

Alle eilanden groot tot piepklein die we passeren, hebben een naam. Maar zou er iemand in Zweden zijn die ze allemaal kent? Het zijn er honderdduizenden. En allemaal zijn ze groen. Op één enkele steen die boven water komt, groeit al mos. Op een wat grotere rots van een paar vierkante meter zien we vaak al bodembedekkers. Is het oppervlak groter dan honderd meter in het vierkant, dan staan er al gauw berken en dennen. Je zou overal willen wandelen en struinen want vooral de wat grotere eilanden hebben een rijke diversiteit aan soorten steen, beschutte plekjes versus plaatsen die permanent door wind en golven worden belaagd, verschillen tussen hoog en laag, zon- of schaduwkant. De meeste eilanden zijn niet benaderbaar, althans niet met een zeilboot. Maar soms is er een beschutte baai waar zich al eeuwen geleden mensen vestigden om te vissen en je jagen. Dan is er ook een piepklein haventje voor een bescheiden veerboot en meestal een paar plaatsen voor bezoekende zeilers.

Holmön bijvoorbeeld, het hoofdeiland van een langgerekte sliert eilanden, die in zijn geheel een beschermd natuurgebied is. We komen er langs op onze terugtocht naar het zuiden. Het voortreffelijke boekwerk over de Baltische Zee dat we aan boord hebben, heeft ons gewaarschuwd: ‘You need to turn immediately to port on entering, and watch the depth sounder carefully.’ Niettemin lopen we aan de grond, nog vóór we een ankerboei kunnen oppikken. Het water staat als gevolg van luchtdrukverschillen en wind 50 centimeter lager dan gewoonlijk. Met wat zoeken en proberen vinden we een plekje waar we de wal kunnen bereiken en vrij zijn van de bodem. De motor kan uit en direct valt een oorverdovende stilte over ons heen. Het is elf uur in de avond. Van de 75 mensen die hier permanent wonen, zien we niemand. Toeristen zijn er nog niet.
We gaan meteen op verkenning. Aan het begin van de pier staat een houten huisje in de bekende ossenbloedkleur. Er is een toilet, een douche, een wasmachine en een wasdroger. De deur is open. Binnen is het lekker warm. Ook hier hangt buiten naast de deur een houten kistje met een briefje dat verzoekt om 150 kronen (ca 15 euro) achter te laten als je overnacht. Voor dagbezoekers is alles gratis.

Rond de baai zien we overal sporen van gastvrije voorzieningen op basis van vertrouwen. Een hok met fietsen: ‘gebruik ze maar en als je een donatie achterlaat wordt dat zeer gewaardeerd’. We passeren een museum over de historie van het eiland. Moeten we morgen beslist naartoe. Aan een stukje kademuur ligt een juweel van een traditioneel zeilscheepje. Genoeg voor vandaag, het is middernacht.
Later in de nacht steekt een harde wind op, het gaat regenen en onweren. We voelen ons zeer geborgen in dit kleine muizengaatje. En omdat de regen in de ochtend nog aanhoudt, slapen we uit. Flip krijgt er zelfs een zondagochtendgevoel van en houdt tot het middaguur zijn pyjama aan. Wiebe en Dré tarten de kilte van de ochtend en dagen elkaar uit toe een duik in het ijskoude water. Ze kiezen het kortste traject naar de overkant, moeten binnen de minuut al gaan lopen omdat er geen water meer staat en hebben daarna twee uur nodig om weer wat op verhaal te komen.

Halverwege de middag breekt de lucht en wordt het mooi weer. We trekken er op uit, struinen langs de keienkust, door mosvelden, langs moeras, kleine meertjes en door dennenbos en veelsoortig struweel. Ergens klinkt een hamer. Een oude man werkt aan een steiger waaraan een nog ouder bootje is afgemeerd.


Het museum is open. Blij verrast komt iemand vanuit een kamertje achterin ons verwelkomen. We zijn de eerste bezoeker van het seizoen. Hij is vrijwilliger. Iedereen hier is vrijwilliger. Er straalt liefde van hem af voor het cultuurgoed dat hij beheert en graag toont. Terecht, het is een lief museum, dat ons in een uur tijd meeneemt naar een tijd waarin bikkelharde mannen en vrouwen hier overleefden in een nog harder klimaat met niets anders dan simpel gereedschap en kennis van de bronnen maar ook de grillen van de natuur.
Als we de ronde door het museum hebben gemaakt, passeren we een kleine uitstalling van de producten die er te koop zijn. We gaan voor kaarsen en stukjes zeep die gedrenkt zijn in de geur van licht geteerd touw. We raken weer aan de praat met de vrijwilliger, onder meer over een onderwerp uit onze vorige blog: de lege zee van nu. Hij denkt dat onze indruk niet klopt. De Botnische Golf is niet leeg. Er zijn bijvoorbeeld veel zeehonden dus ook vissen en er zijn volgens hem ook veel vogels. Ze zijn alleen sterk verspreid, een heel andere situatie dan bijvoorbeeld in gebieden waar vogels bij vele duizenden komen overwinteren. En dat we weinig tot geen vissers zien heeft volgens hem te maken met een ander probleem: dioxines in het water. Dioxines? Nog meer om thuis uit te zoeken. Aan het eind van de middag spot Wiebe twintig zeehonden op het hoekje van het eiland, vlak bij de haven. En als ik, nadat we onze reis weer hebben vervolgd, door een verrekijker de zee aftuur, zie ik waarachtig elk moment wel ergens een zeevogel op het water drijven.

Wiebe’s wolken
Een special deze keer, over wolken. Geen verhandeling over verschillende soorten wolken, over hoe ze ontstaan en wat ze zeggen over het weer. Wel een impressie van de schoonheid van vormen en kleuren, zoals Wiebe die zag. Onze reisgenoot Wiebe is fotograaf. Vaker en langer dan de anderen kijkt hij omhoog. De omgeving bestaat voor hem niet alleen uit wat in horizontale richting is te zien. Wolkenluchten horen voor hem ook bij het landschap. Eigenlijk is dat de kiem geweest die uiteindelijk tot zijn beroepskeuze heeft geleid. Als kind kreeg hij een simpele camera cadeau en een paar filmrolletjes. Wat kon hij daarmee op de Drentse platteland? Hij keek omhoog en zag een bijzondere wolk. Zo is het gekomen.
Wolken brengen Wiebe in een andere werkelijkheid, altijd ongrijpbaar, maar wel inspirerend. De wolkenluchten boven de Botnische Golf zijn voor hem bijna elke dag een nieuw cadeautje. Weinig woorden daarom in deze blog, wel de taal van het beeld, met een enkele verklarende regel van Wiebe.







Höga Kusten

22 juni
Op onze tocht naar het uiterste noorden van de Botnische Golf hebben we de Höga Kusten, een van de mooiste Zweedse zeilgebieden, letterlijk links laten liggen. Daarmee is tijd gewonnen zodat we er nu in kleinere dagtrajecten langs kunnen gaan. Ook willen we wat meer aan de wal zijn. Die wal is hoog en heeft vele fjorden en baaien met steile, beboste oevers. In Holmsund bij de stad Umea is bemanningslid Dré afgestapt en Jessica aan boord gekomen. De havenmeester van de gastvrije verenigingshaven Patholmsviken zwaait ons uit en benadrukt nóg eens dat we de Höga Kusten zullen waarderen: ‘Jullie gaan mooie oevers en karakteristieke oude vissersplaatsjes zien en je vaart in diep water zonder voortdurend rekening te moeten houden met stenen en ondiepten’.

Jessica is een landmens. Ze heeft overal op aarde lange wandeltochten gemaakt en natuurlijk is ze, voordat ze aan boord kwam, alvast de Höga Kusten vanaf de landzijde gaan verkennen: ruig gebied, heel veel bomen, overal rotsblokken en keien, en door dat alles heen smalle, stille wandelpaden. Steeds was in de verte of diep onder haar de glinsterende zee. Nu zit ze op zee, het is haar eerste echte zeiltocht en het gaat er meteen ruig aan toe. Het regent soms. De straffe wind in de rug neemt toe tot 30 knopen (windkracht 7) en de snel oplopende golven laten de boot flink dansen en schommelen. De zon laat zich niet zien.


In de namiddag komen we aan bij de beschutte baai die we op de kaart hebben uitgezocht en ankeren in een bodem van taai slib met waterplanten. De wind is bijna gaan liggen. Wat er nog van over is, blijft hangen in de bomen rondom. Lawaaierige Noordse sterns jagen op visjes. Bij een huisje aan de oever rommelt een man aan het rooster van zijn barbecue. Verder is alles stil en bewegingloos, in afwachting van iets, lijkt het. Dat moment komt als we onze kooien gereed maken voor de nacht. In het noordoosten breekt het wolkendek een beetje en dat geeft de zon de kans om door een dunne spleet zijn laatste stralen op ons te werpen. Het lijkt wel of het bos op de oever in brand staat. Kort daarna trekt een wolk over de ingang van de baai en vormt een volkomen gave regenboog waarvan de weerspiegeling in het gladde water de cirkel rond maakt.
Deze dag was perfect. Vanaf morgen gaat een nieuw dagritme in. Twee van ons staan vroeg op, afhankelijk van het doel ergens tussen 02.00 en 04.00 uur. Vier uur later worden ze afgelost. Zo plakken we een extra dagdeel aan de dagen en komen ergens aan op een moment waarop aan de wal nog iets is te ondernemen.
23 juni
Het doel voor de volgende dag is Ulvöhamn, een petieterig voormalige vissersdorpje, ingeklemd tussen de eilandjes Norra Ulvon en Södra UIvon. Op de heenweg hebben we er een pitstop gemaakt om diesel te tanken. Nu willen we er wandelen en midzomernacht vieren. Jessica kiest voor een lang pad, Phlip, Wiebe en ik houden het bij een bescheiden klim naar het hoogste punt, vanwaar we een mooi uitzicht hebben over de haven. Halverwege de helling stuiten we op een kerkhofje voor afgedankte vissersboten. Een kerkhof voor mensen zien we nergens.

24 juni
In de ban van de eenvoud en rust in kleine dorpen aan de oever besluiten we geen grotere plaatsen meer aan te doen. Kleine havenplaatsjes zijn zonder uitzondering voormalige vissersdorpen. Hier en daar zie je in zo’n dorp nog wel een erf met attributen voor de haring- of zalmvisserij, maar het levendige vissersbestaan dat lange tijd bijdroeg aan het karakter van deze kust, is niet meer. De kleinschaligheid legde het af tegen de wereldhandel in goedkope diepvriesvis. Daar komt nog bij dat vis uit alle delen van de Oostzee een slechte naam heeft gekregen. Net als in vele andere zeeën is de gehele Oostzee in de vorige eeuw sterk vervuild geraakt. Maar het herstel van de waterkwaliteit duurt hier veel langer dan elders doordat er bijna geen uitwisseling is met water uit de Noordzee en de Atlantische oceaan, en ook doordat de lage watertemperatuur de afbraak van vreemde stoffen vertraagt. Zo zit in Oostzeeharing vijftig maal zoveel dioxine als in Atlantische haring. Zweden kan zijn Oostzeevis niet meer kwijt op de Europese markt. In Zweden zelf ligt het nog wel in de supermarkten, maar moet dan zijn voorzien van een waarschuwing, zoiets als het ‘Roken is dodelijk’ op een pakje sigaretten.
Als gevolg van de keuze voor kleine havenplaatsjes knippen we het traject naar Sundsval in twee kortere tochten, eerst naar Bönhamn en vervolgens naar Mellanfjärden. Ons nieuwe dagritme geeft daarvoor de ruimte.

Bönhamn blijkt een verrassing, een klein muizengaatje, verstopt achter twee eilanden. Het handjevol voormalige houten vissershuisjes vormt een halve cirkel rond een volledig beschutte inham. Even oppassen voor de heel grote steen die in de ingang onder water ligt en dan maken we vast aan een steiger aan de voet van een weelderig begroeide rotswand. Als er een Zweedse Anton Pieck bestaat, zou dit een van zijn creaties kunnen zijn. Dat de meeste huisjes inmiddels ‘tweede woningen’ of vakantiehuisjes zijn geworden, zal in de winter goed merkbaar zijn. Dan is het hier bijna uitgestorven. Nu zijn er veel weekeindwandelaars op bezoek.

Wij maken een lange wandeling over de landtong waarop Bönhamn ligt en zijn verrast door de grote diversiteit aan veldbloemen. Door de grillige vormen van de rotsbodem is er een grote diversiteit aan kleine biotoopjes. Kurkdroge grond waarop bosbesbegroeiing roodbruin staat te verdrogen, ligt bijvoorbeeld pal naast een paar vierkante meter natte grond waar moeraswol in de zon staat te blinken.

Jessica, die met haar kennis van gesteenten en bodemstructuren het landschap kan ‘lezen’, wijst ineens verrukt op een groot veld kogelronde keien die vanaf de plek waar wij staan golvend afloopt naar de zee, zo’n dertig meter beneden ons. ‘Dit is een prachtig zichtbaar teken waaraan je kunt zien dat de Höga Kusten in zijn geheel omhoog zijn gekomen.’ Haar verhaal komt erop neer dat in de laatste ijstijd de ijskap hier veel dikker is geweest dan elders, maar liefst drie kilometer dik! De ondergrond is daardoor ingedrukt en na het smelten van het ijs weer langzaam terug gaan veren, tot nu toe al driehonderd meter. Momenteel is de stijging 1 centimeter per jaar. Het stenenveld aan onze voeten was vroeger een uitgestrekt keienstrand. De stenen die nu aan de oever nog door de zee worden omspoeld, zullen over honderd jaar ook permanent droog liggen.

Ook in Mellanfjärden doen de bewoners een poging om ter compensatie van de verdwenen visserij een nieuwe economische kurk te vinden om op te blijven drijven. Hier is een parkje met vakantiewoningen gebouwd en er is een camping aangelegd. Een grote loods is ingericht als markt voor huisnijverheidsproducten. Alles is nog zo pril, dat het niet allemaal goed werkt. Het duurt bijvoorbeeld een half uur voordat de moeder van de verkoopster in de kleine kruidenierswinkel de nodige mensen heeft gebeld om uit te zoeken aan wie we de 180 kronen havengeld moeten betalen, die we volgens een briefje op de steiger verschuldigd zijn. Het is namelijk zondag en dan is alles anders. Op die steiger is ook een stroompaaltje. Er zitten echter gewone huis-tuin-en-keukenstopcontacten op en niet de gebruikelijke waterdichte contactdozen voor eurostekkers. Wij kunnen wel wat extra stroom gebruiken maar hebben geen gewone stekker aan boord, jammer. Als we een half uur later een smal bospaadje verkennen, stuiten we op een bordje waarop in een tekstregel Zweeds ook de woorden second hand staan. Kans op een tweedehands stekker? Het paadje komt uit bij een mooie woning aan de waterkant. De vrouw die er woont, heeft als bijdrage aan de duurzaamheid een schuurtje ingericht als ‘spullenhulpcentrum’. Te midden van veel servies staat voor de prijs van 45 kronen (4,5 euro) een fors filterkoffiezetapparaat en daaraan zit een stevig snoer met bruikbare stekker.
Als we in de late avond Mellanfjärden verlaten zijn de accu’s weer vol. Vóór ons ligt een spiegelgladde zee. Met nog 170 mijl voor de boeg naar Stockholm nemen we afscheid van de Höga Kusten. Recht voor ons een volle maan, terwijl de ondergaande zon ons van achteren als een spotlight verlicht

Vluchtige passanten
3 juli
Al meer dan vijf weken onderweg, viermaal een deel van de bemanning gewisseld en nu afgemeerd voor de sluis bij Mem, de toegangspoort tot het Gota Kanaal dat samen met het Trollhattankanaal de Zweedse oost- en westkust met elkaar verbindt. De drukte van het tijdig aankomen in Stockholm, bemanning wisselen, motoronderhoud, boodschappen doen en weer een beetje volgens schema wegkomen, dreigt de herinneringen aan de laatste dagen in de Botnische Golf te verdringen. Goed om er toch even tijd voor te nemen.
Anderhalve week eerder
De laatste etappe, van Mellanfjaerden naar het centrum van Stockholm; we trekken er drie dagen voor uit. Het zijn mooie dagen en nachten. De wind is gunstig. Tegen de middag van de eerste dag verdwijnt de kust uit het zicht. Het water kleurt in tinten van blauw en purper. Dan breidt een wolkendek zich snel uit. Alleen vlak boven de kim blijft rondom een dunne reep heldere lucht over. Het lijkt alsof er een deksel op de wereld zit die een klein beetje wordt opgelicht. Alle uren van zonsondergang tot zonsopkomst is die kier onder de wolken achter ons fel oranje van kleur. Scherp tekenen de silhouetten van schepen zich daartegen af.

Phlip doet deze uren de wacht en heeft zijn mooiste moment van de reis. Hij doet een bekentenis: ‘Nooit zo’n vrij en ruimtelijk gevoel gehad. Zo alleen buiten te zitten, in een zoet windje dat als een zachte hand de boot geruisloos door het water duwt. Om ons heen een wereld die groot is en stil, en daarbij het besef dat op deze voor mij misschien wel laatste grote reis over zee, ondanks allerlei onvoorziene strubbelingen, alles wat je kon verwachten toch uiteindelijk op zijn plek is gevallen.’
Phlip, Wiebe en Jessica gaan in Stockholm van boord. Zoon Tjeerd en zijn vriendin Tineke stappen op. Zij willen Zweden zien vanaf de waterkant, maar zonder de beproevingen van de zee te moeten weerstaan. De Zweedse kanalen en meren bieden precies wat zij zoeken.
Maar we zijn nog niet in Stockholm. De overgang tussen de overwegend lege Botnische Golf en het eilandenrijk van Stockholm met zijn meer dan één miljoen inwoners, gaat heel geleidelijk. Eerst zien we dat het aantal houten woningen aan de oevers toeneemt. Vakantiewoningen, nemen we aan, want de meeste zijn onbewoond. Het Zweedse vakantieseizoen is nog niet echt begonnen. Op eilanden waar we aan land gaan, merken we dat we niet meer onbekommerd vrij kunnen wandelen. Een stukje openbare weg vertakt zich steevast in vele zijwegen en paden die stuk voor stuk doodlopen op een hek rond een stuk privégrond dat grenst aan het water. Ook op het water zelf zijn we niet meer alleen. We
delen de vaarweg met een toenemend aantal motorboten, kleine en grote veerboten en van tijd tot tijd
Wiebe ziet de wijde omgeving van Stockholm als een schoolvoorbeeld van een coulissenlandschap: ‘Voor- en achtergrond, en van beide meerdere lagen, schuiven voortdurend langs elkaar. Als je even niet kijkt, is daarna de omgeving compleet veranderd. Maar wij maken daar geen deel van uit, wij zijn slechts toeschouwers vanaf enige afstand.’
Daar heeft Wiebe een punt! Onze manier van reizen is vooral gericht op het onderweg zijn. We observeren wel met al onze zintuigen, maar niet meer dan vluchtig. Ik denk aan die prachtige regel van dichter en bioloog Dick Hillenius in zijn boek: Wat kunnen wij van rijke mensen leren:
‘Zo vaak aan het einde van de avond de gedachte dat morgen het landschap begint aan de eerste van een eindeloze reeks van dagen waarvan ik er waarschijnlijk niet één zal zien.’
Ik voel dat het sterkst als we de eigenlijke stad naderen en de Stockholmers in beeld komen, luierend en chillend op de zonbeschenen oevers, joggend over de paden langs het water, fietsend over een hoge brug en dan moeten wachten omdat de brug voor ons open gaat. Stromen fietsers, wandelaars en automobilisten op weg van werk naar huis. Elk individu een volledig en misschien wel complex leven waarvan wij niets weten en alleen maar dat kleine moment zien. Ik zie een vrouw uit een tuinhekje komen. Ze pakt haar fiets, maar aarzelt lang met opstappen. Dan rijdt ze weg. Vroeg ze zich af of ze het gas heeft uitgedraaid? Of een moeilijk gesprek toch maar een andere keer moest voeren? Of was ze
op bezoek geweest bij haar oude moeder en kreeg ze er spijt van dat ze veel te vlug weer weg ging? Ik zie vier jonge vrouwen joggen (dat lijkt de helft van de Stockholmers te doen). Ze dragen een strak zwart pakje en hebben een goede-tijden-slechte-tijdenpaardenstaart die bij elke pas opwipt. Wat is hun leven? Waar werken ze? Wat wacht er thuis? Waar dromen ze van? Vier levens waarvan we een minimale glimp opvangen, tegen het decor van een miljoen andere. We zijn niet meer dan vluchtige passanten.
Dat gevoel blijft gedurende het hele verblijf in deze fantastische stad, ook als we in korte tijd veel te weten proberen te komen over het reusachtige karwei dat al jaren en nog vele jaren in de toekomst het hele centrum gaat veranderen: de totale transformatie van het complexe Slussen, een waterafvoervoorziening die moet worden aangepast aan de zeespiegelstijging en de kans op meer afvoer van regenwater in het achterland. Daar was niet op gerekend toen men in 1935 over het sluizencomplex een klaverblad voor het wegverkeer én de belangrijkste spoorwegverbinding aanlegde.

Het Göta Kanaal, een geoliede machine

De ingang van het Gota Kanaal ligt op twee dagreizen ten zuiden van Stockholm aan het einde van een diep landinwaarts reikend fjord. Ondanks alles wat we hebben kunnen lezen in boeken, vaarwijzers, folders en de vele verhalen en reisbeschrijvingen van anderen, is het beeld van de eerste sluis bij het plaatsje Mem een ontnuchtering. Zijn die petieterige houten deurtje tussen een paar steenblokken in het riet het begin van wat nog steeds Zwedens grootste infrastructurele werk wordt genoemd? We kunnen het ons bij die eerste aanblik niet goed voorstelen. Dat lukt al beter als we na twee dagen 31 sluizen zijn gepasseerd, 88 meter zijn gestegen en aankomen in Motola aan het meer Vättern. In deze plaats bouwde de kanaalmaatschappij in 1822 een werkplaats waar een handjevol monteurs de gereedschappen en werktuigen onderhielden. Het hak- en graafwerk en het bouwen van achtenvijftig sluizen en vijftig bruggen was in 1810 begonnen met puur handwerk. Meer dan 58.000 soldaten hebben dat uitgevoerd in ruim 80 miljoen uur. Elke technologische vondst en verbetering was welkom. Werktuigen werden aanvankelijk in Engeland gekocht. Het bood Zweden maatschappelijk groot voordeel om zelf een ondersteunende industrie te hebben. Zo werd de werkplaats in Motola met zijn 22 toegewijde onderhoudstechnici de bakermat van de Zweedse industriële ontwikkeling, met een zwaar accent op de staal- en staalverwerkende industrie.




De vaartocht dwars door Zweden heeft een bijzondere bekoring. Met een matige snelheid tuffen we afwisselend door bos en boerenland. De graanakkers en weilanden liggen in een glooiend landschap en zijn enorm uitgestrekt. Boerderijen zijn indrukwekkend vanwege hun omvang en stuk voor stuk strak van vorm, opgeruimd en goed in de verf. De grootschaligheid blijkt ook uit de statistieken, slechts 2 procent van de Zweedse bevolking werkt in de agrarische sector.
We hebben voortdurend een mooi uitzicht op de omgeving doordat het kanaal bijna overal langs flauwe hellingen loopt. Zo hoefde er maar één oever te worden aangelegd. Over dat lage dijkje heen kijken we ver uit over een dal, met vele tinten groen. Soms zien we in de verte het blauw van een meer waar we enkele uren terug vandaag kwamen. De oevers zijn bloemrijk en kleuren overwegend paars en geel. Geen watervogels hier (afgezien van af en toe een eend), wel voortdurend gezang van mezen, vinken en het geschetter van mussen. Meestal zijn we het enige vaartuig, maar de oever delen we regelmatig met fietsers.

Het grootste deel van de kanaalroute valt samen met een populaire langeafstandfietsroute die gebruik maakt van het oude jaagpad langs het kanaal. Waar fietsers op een meer stuiten, kunnen ze met een passagiersboot naar de overkant. Op kleinere meren vaart een speciaal voor fietsers ingerichte watertaxi. De dorpen die we passeren zijn ruim opgezet, strak en ook wel een beetje saai. Nergens een warme bakker of andere gespecialiseerde winkel, wel hier en daar een kleine supermarkt. Maar soms worden we verrast, zoals in Stegeborg waar vier in onbruik geraakte silo’s voor landbouwproducten zijn omgebouwd tot een mooi vormgegeven appartementencomplex met een paar penthouses in de kop die erbovenop zit.
Alle sluizen worden bediend door jonge mannen en vrouwen die er van mei tot en met september een mooie zomerjob aan hebben. Ze zijn goed getraind en volgen nauwgezet vaste procedures, zoals een rondgang om aan de schipper van elke boot afzonderlijk te vragen of hij of zij gereed is voor het schutten. Daarbij kijken ze ook zelf nog even of de boot op de juiste manier vast ligt.


Watersporters hebben sterk de neiging om in hun reisverslagen de omstandigheden veel zwaarder, gevaarlijker, complexer en spannender te maken dan ze werkelijk zijn. In de toelichting op de Duitse vaarkaart die we gebruiken wordt zelfs aangeraden de boot in deze sluizen vast te maken met lijnen die minstens zo dik zijn als een ankertros. Door al die verhalen en aanwijzingen is onze eerste trap omhoog in de zevendelige sluis van Mem best spannend. Maar als de deuren naar de volgende trap open gaan, denken we alle drie: ‘was dit nou alles?’ Ja, het naar binnen stromend water bruist, buldert en gorgelt dat het een aard heeft, maar geen moment hebben we het gevoel dat we te maken hebben met niet te temmen buitensporige krachten. In de meeste sluizen heeft Tjeerd, die aan de wal de lijnen goed vastmaakt, alle tijd voor een praatje met de sluiswachter.

De sluiswachters staan permanent met elkaar in verbinding en hebben doorlopend een goed overzicht over de stroom van recreatievaartuigen en passagiersschepen die onderweg zijn. Stuk voor stuk zorgen ze ervoor dat hun sluis een passend radertje is in een goed geoliede machine. Zo was er die slimme meid die ons kwam vragen of we prijs op stelden nog op tijd te zijn voor de laatste opening van een spoorbrug achter haar vijftrapssluis. Zo ja, dan zou ze de kolken sneller moeten laten vollopen. We hebben maar ja gezegd en kregen daarna vijf maal de volle laag toen alle schuiven tegelijk open werden gezet. Vijfmaal een woeste stroomversnelling trotseren, maar we kwamen op tijd door de brug.
Surströmming

Ik vertel mijn reisgenoten over het blik op de bodem van de koelbox en dat het absoluut niet is bedoeld voor consumptie. Tineke, die van ons de meest gevoelige neus heeft, meent al iets te ruiken, dwars door het blik heen. Dan wordt het dus tijd om de koelbox weer eens te soppen, want ze vangt de geurenmix op van drie soorten kaas, een open pakje salami en een aangesneden worst en onder dat alles een laagje condenswater. Huishouden op een boot is soms complexer dan thuis.
Hoe het verder ging
Over hoe het verder ging tijdens deze mooie zomerreis is het ruim een week stil geweest. Ik heb een paar dagen met vuile handen rondgelopen wegens een stevige onderhoudsbeurt van de motor. Die heeft tijdens deze reis al méér uren gedraaid dan dan motoren in zeiljachten gemiddeld in twee jaar doen.

Tjeerd en Tineke huurden intussen een auto, stapten in het openbaar vervoer, of wandelden en zagen stukjes Zweden die ze anders niet zouden hebben gezien. Daarna besloten we om het resterende traject naar Göteborg in drie dagen af
te leggen zodat er ook nog wat tijd over zou blijven voor die prachtige stad. Dat lukte, dankzij uiterst behulpzame sluiswachters én een opmerkelijke rust op het water. Vrijwel nergens hebben we hoeven wachten op een plekje in een
van de sluizen.
Het mooiste deel van het Gota Kanaal en de grote meren is op deze manier als een film aan ons voorbijgeschoven. Kort na het oponthoud bereikten we het hoogste punt, 92 meter boven de zeespiegel. In werkelijkheid is dat niet één punt,
maar het uitgestrekte gebied van het meer Viken, omzoomd door grote moerassen en stukken kanaal die hier en daar voor verbindingen zorgen. Soms zijn die verbindingen niet meer dan smalle doorgangen die met dynamiet in de rotsbodem
zijn gemaakt. Soms zijn het een soort goten met stenen muurtjes die als kaden door het moeras lopen. Ze zijn hier en daar zo smal, dat de we links en rechts amper een meter speling hebben.

En dan begint de afdaling naar het meer Vänern, het grootste meer van Zweden, vijf maal zo groot als het IJsselmeer. Weer vele sluizen, nu omlaag. Dat gaat er minder woelig aan toe. Weer door zonovergoten agrarisch gebied, zacht gooiend, een mozaïek van bruingeel graan, donkergroene bosranden en strak fris groen van graslanden. Huizen en boerderijen daarin als kleurige vlekjes, vaak dichtbij het water, maar meestal hoger op een helling, aan de dalzijde van bomen ontdaan voor een wijds uitzicht.
Als we Vänern oversteken is het volgens ons de heetste dag tot nu toe. Zonlicht brandt van boven en spiegelt van onderen. Er is geen spat wind. In twaalf uur tijd duwt ons dieseltje ons naar Värneborg aan de overkant. We overnachten aan de wrakke steiger van een noodlijdende zeilverening. Nog één dag varen naar Göteborg waar Tjeerd en Tineke afstappen. Die dag dalen we de resterende 44 meter af naar de zeespiegel, meer dan zeven meter per sluis. De laatste paar meters gaan onmerkbaar via het verval van de prachtige rivier Gota Alv. Eerst kijken we nog uit over dalen en beboste hellingen, dan zien we steeds meer bruggen, wegen en andere tekenen dat we dichter bevolkt gebied naderen. De eerste havengebouwen en -installaties komen in zicht en dan koersen we ineens af op de Göteborgs centrumwijk Lilla Bommen met zijn opvallende ‘lipstick’-toren. Het deel van de reis met leeg en stil landschap is nu definitief voorbij. O ja, in Denemarken zullen we ook over uitgestrekte watervlakten varen, maar het is inmiddels vakantietopdrukte. We zijn de rest van de tocht deel van een permanente stroom recreatievaartuigen en elke dag zal het de vraag zijn of in een overvolle haven nog een plekje is te vinden. In de passantenhaven op Lilla Bommen is dat niet het geval, daar is tussen de boten bijna geen water meer te zien. We varen richting zee de stad weer uit en meren af in de bijna volle haven van een buitenwijk in het scherengebied. Zo’n haven met steigers als oprijlanen en op de wal terrassen waar iedereen aan de wijn zit.

De volgende ochtend neem ik afscheid van mijn reisgenoten op het traject Stockholm – Göteborg. Ik kijk hen lang na als ze met hun rolkoffertjes naar een bushalte lopen. Twee dagen alleen. Bij de haven leen ik een fiets en ga heuvel op – heuvel af door parkachtige buitenwijken op zoek naar een supermarkt voor de boodschappen voor het volgende en laatste traject.
De honderd procent

15 juli
Roel en André laten zich in Göteborg tegen middernacht door een taxi afzetten bij de jachthaven waar ik op dat moment de nachtelijke rust verstoor met een lawaaierige kar voor hun bagage. Na een half uur vinden we elkaar. Aan boord staat al een avocado-Hüttenkäse-garnalenhapje klaar. De Zuid-Afrikaanse wijn die ik erbij serveer, blijkt voor de Zweedse markt gedealcoholiseerd te zijn. Het drukt de goede sfeer niet. Er gaan presentjes over de tafel. Daar is ook leesstof bij voor onderweg, waaronder een bundel haiku’s van J.C. van Schagen. Spontaan roept dat het voorstel op dat ieder van ons, elke dag voor het slapen gaan, minimaal één haiku presenteert. De inhoud moet iets weergeven van een bijzonder moment van de afgelopen dag. We zullen dit tot het eind volhouden
16 juli
Vandaag zeilen we naar het eiland Laesø dat halverwege ligt op de weg naar de ingang van het Deense Limfjord. Als we aan het eind van de middag in de haven Vesterø aankomen, is er geen plek meer. Langs alle kades
liggen de boten drie tot vier rijen dik. Er is bijna geen water meer te zien. Toch nog maar ergens tussen wringen. Er zijn veel hulpzame handen en het lukt. Op de kade drijft een echtpaar een miniwarmebakkerij. Hij mengt, kneedt
en bakt, zij doet de klanten. Het roggebrood dat we er kopen, is zwaar als beton. We doen er vier dagen mee en het wordt steeds lekkerder.

17 juli
Het plan om op Laesø een dag te fietsen gaat niet door. Er is te veel gedoe in de haven om de boot er onbeheerd achter te laten en bovendien hebben we liever aan het eind van de reis nog wat extra tijd. We varen vandaag daarom
naar Hals aan de ingang van het Limfjord. Het is een windloze dag. Fijn voor Roel. Hij is gepassioneerd sportvisser en heeft lang uitgezien naar dit moment: vissen op zee vanaf een boot die langzaam vaart. André en ik zien met enige
argwaan de scherpe haakjes langskomen als Roel zijn vistuig in orde maakt. Voor een sportvisser als Roel is elk moment spannend. Wat komt er boven water? Om te beginnen een grondeltje, ongeveer de kleinst mogelijke vis die nog in
een haakje kan bijten.

En verder vangt Roel deze middag niet meer dan een paar pietermannen. Dat geeft flink wat reuring aan boord want die beesten hebben een rugstekel die je niet in je vel moet krijgen, want dan moet je acuut naar de eerste hulp.
‘Van zo’n steek kun je ook dood gaan’, weet Roel, maar hij heeft er nooit eerder een gevangen en dat geeft hem het gevoel dat hij een prooi is van de vis in plaats van andersom. Er komen bouwvakkershandschoenen en laarzen aan te
pas om de beesten weer van de haak te krijgen.
Als we Hals naderen valt het op hoe mooi de drooggevallen banken in de monding van het Limfjord liggen te blinken. Het plan rijst om morgenochtend niet direct door te varen, maar een rustige ochtend te hebben tussen de banken in
de monding.
18 juli
Zilverwit, vol schittering en vooral stil is de volgende ochtend het ondiepe water waarin we het anker laten vallen. Zelfs geen vogel is te horen. De boot is nog een beetje nat van de dauw maar die droogt vlug op. Het zal weer een hete dag worden.

Koffie en ontbijt op ons gemak. We hebben zeeën van tijd want na een uitgebreide verkenning van weer en wind hebben we gisteravond de conclusie getrokken dat ons Engelandplan niet haalbaar is, althans niet op een plezierige manier. De wind waait de komende veertien dagen vrijwel constant uit westelijke richting. Dat betekent in een paar lange dagen het grootste deel van het Limfjord zo snel mogelijk op motorkracht doorvaren. Daarna minstens vier dagen opboksen tegen Noordzeegolven om ̶ in Engeland aangekomen ̶ al na twee dagen weer koers te zetten naar huis. Dat willen we niet. We gaan voor kwaliteit en willen de honderd procent uit onze dagen halen. Een week de tijd hebben om door het complexe Deense binnenwater te trekken is veel aantrekkelijker. Nadat Roel wéér een pieterman heeft gevangen, halen we het anker op en zeilen tegen wind en stroom in de rivier op richting Aalborg. Ons doel is de haven in het dorpje Gjøl, een paar uur varen verderop. We vinden er een mooie plaats aan de binnenkant van het havenhoofd. Uit de haiku’s van die avond citeer ik:
Ontbijt op het water
Licht schijnt op het Limfjord
Nieuwe dag gaat open
en
Heel de lange dag
Is te kort voor zoveel ruimte
In warm zomerlicht
19 juli
Gjøl is zo’n typisch klein Deens plaatsje dat volkomen toevallig is ontstaan waar het water aan de oever diep genoeg was om er met een vrachtbootje aan te landen. Waar land en water elkaar aanvullen, ontstaat altijd activiteit: visserij,
handel, verkeer, een smid. Vroeg of laat komt er een kerkje bij, een school en een gemeenschapsgebouw. De winkel en het café volgen. De perfecte uitganssituatie voor een weloverwogen investering in recreatieve voorzieningen. We willen
hier een dag blijven, want Gjøl ligt vlakbij een groot natuurreservaat waar we met de fiets langs kunnen. De boot ligt nog niet vast of Roel verdwijnt met zijn vistuig naar het havenhoofd. Hij heeft zich voorgenomen om elke dag een
andere vissoort te vangen. Dat lukt. Al na tien minuten komt hij opgetogen weer aan boord met de eerste geep die hij in zijn leven heeft gevangen. Het is een kleintje dat precies past in een limonadefles die daags tevoren is aangeschaft
als urinaal voor wanneer het er op zee te ruig aan toe gaat om het toilet nog fatsoenlijk te kunnen gebruiken.
In de middag trekken we erop uit, op oude leenfietsen van de haven in een frisse tegenwind. Op weg naar het natuurgebied stappen we even af bij het kerkje. Zo’n wit Deens kerkje met zadeldak kun je niet links laten liggen. Daar moet
je even een kijkje in nemen, als is het alleen maar om te zien welk soort schip er aan het plafond hangt; in dit geval een zeventiende-eeuws oorlogsschip met veel te grote kanonnen.

Het zoete water in het natuurgebied is door een smalle dam gescheiden van het brakke water in het Limfjord. Grote delen zijn drooggevallen door het al maanden durend gebrek aan regen. Heel in de verte, tegen de oever aan de overkant, zien we dunne witte strepen. Het blijkt een grote groep knobbelzwanen. We fietsen een eind de dijk op. Soms voert een windvlaag de penetrante stank van een aalscholverkolonie met zich mee. Aan de brakke kant is water genoeg. Het Limfjord is immers een open verbinding tussen Noord- en Oostzee. Uitgestrekte velden darmwier en ander watergroen worden doorsneden door stroken open water waar de wind met vinnige golfjes mooie patronen in schildert.

Over de dam mogen ook auto’s rijden. Ik erger me eraan als ik een foto wil maken van een markant roeibootje en daarbij zesmaal op een rij door snelverkeer wordt gestoord. Naast een auto is op de weg geen plaats voor iets anders. Dat
heeft ook de vos de dood ingejaagd, die ik tien meter verderop zie liggen.
André en Roel hebben zich tot aan de rand van het water van de weg afgekeerd. André om met zijn blik op de horizon gericht vrijuit te mijmeren, Roel om te zien wat in het water onder het darmwier leeft.



Het kan niet anders, deze middag komt terug in de haiku-sessie voor het slapen gaan:
Grillig groen wier
Verscheurd door opgejaagd water
Een meeuw vindt er rust
en
Kijken is gratis
Geef je ogen goed de kost
Een hongerige blik
20 juli
Wegens onderhoudswerkjes én het verzoek van Roel om nog even te kunnen vissen, gaan we pas in de middag uit Gjøl weg. Roel heeft een jagersnatuur. Omdat het met de grote vis maar niet wil lukken, heeft hij vannacht een strategie bedacht om zoveel mogelijk verschillende kleine vis te vangen. Hij koopt een plastic emmer, boort gaatjes in de bodem, neemt een paar plakjes cervelaatworst uit de koelbox, frommelt daar een stuk alufolie omheen, prikt met een vork gaatjes in de folie, doet het pakketje in de emmer en laat die met een touw onder water zakken. Dat heeft hij allemaal uitgedacht voordat hij vannacht de slaap kon vatten. Dikke pret als het nog werkt ook! De geuren van de worst trekken visjes aan maar de folie voorkomt dat ze bij het aas kunnen komen. Ze blijven er dus een beetje omheen draaien, maar niet lang want als Roel de emmer boven water haalt en het water door den gaatjes in de bodem is weggelopen, verdwijnen ze al gauw in limonadefles.

De Roelmethode trekt aandacht, eerst van een meisje, later ook van haar broertje, dan komt de vader een kijkje nemen. We verbeelden ons dat een vlaag van inspiratie door de haven gaat, want kort nadien zien we overal kinderen en ouders
met emmertjes en netjes in de weer.
Binnen in de kajuit, met de vissenposter op de wand geplakt en de veldgids voor zoet- en brakwatervissen bij de hand, begint het determineren. Kleine geep, zeenaald, stekelbaars, brakwatergrondel en nog iets bevat de fles. Het is
een mooi schouwspel.

We trekken verder naar Løgstør en belanden in een in onbruik geraakt kanaal dat is omgebouwd tot jachthaven. Kennelijk is dit een strategische plek voor een stop-over want de haven is tjokvol. Als de haven niets te bieden heeft, dan misschien de wal wel, maar ook dat valt tegen. Niet elk Deens plaatsje is fris getooid met markante blauwgrijze kozijnen en veelkleurige stokrozen tegen de gevels. De straten zijn leeg, de huizen en andere gebouwen kleurloos, er staat nergens een boom een restaurantje dat een combi van kunst en culinair genoegen belooft, is dicht. Met de haiku voor deze dag ben ik gauw klaar:
Huizen met ogen
Maar buiten niemand te zien
Middag in Løgstør
21 juli
We tellen de dagen, reserveren één rustdag in Thyborøn vóór de datum waarop we koers zetten naar Nederland en besluiten de resterende tijd niet te versnipperen maar de honderd procent te oogsten op het eiland Fur. Dit kleine eiland heeft een leuke haven met aantrekkelijke voorzieningen voor zeilende gezinnen. Dat geeft meestal een prettiger sfeer in de haven dan wanneer je alleen maar groot, duur en opgepoetst om je heen ziet. Fur heeft ook een mooie, rustige ankerbaaien én het is bijzonder omdat hier 55 miljoenjaar geologische geschiedenis aan de oppervlakte ligt.

Ter voorbereiding beginnen we met een museumbezoek. As we het nodige weten over de gelaagdheid van de bodem, het vulkaanas afkomstig uit het vroegere grote land waarvan nu alleen nog de Faeröer-eilanden over zijn, de oceaan bekkens waarin zich de kalkhoudende skeletjes van diatomeeën ophoopten en zo meer, fietsen we naar de kliffen aan de noordwesthoek. Tevergeefs breken we kalkbrokken in stukken om ok zelf fossielen te vinden. De haiku’s in de avond getuigen van onze ijver:
O stoere kliffen
Korrel na korrel verdwijnt
De zee is sterker
en
In rots en kalksteen
Bewijzen van vergaan leven
De mens is niets
22 juli
Een luie middag in de grote baai aan de oostzijde van Fur. Roel vist. André en ik lezen en schrijven. Maar in de namiddag varen we met de rubberboot naar de wal en lopen – wederom zoekend naar fossielen – helemaal tot waar het eiland ophoudt en overgaat in ondiep water. André is iemand van creativiteit, plannen en planning. De meest platte steen die hij tijdens de wandeltocht heeft opgeraapt, zit al heel lang in zijn broekzak. Welbewust loopt hij aan het eind van het eiland naar de zandhaak die er als een blinde darm aan vastzit en helemaal op het uiterste puntje keilt hij met grote kracht de steen over het water. De gedachte die hij erbij had, mag verborgen blijven.


Ankerbaaizondag
Er hoeft nu helemaal niets
Toch gebeurt er veel
en
Eenmaal bij de zee
Verdween de tijd helemaal
En alles was nu
en
Omklemd met mijn hand
Een haiku scheert op water
Gelaagdheid verzinkt
De steen verliest het
van zuigende zwaartekracht
Traag naar de bodem
24 juli
Gisteren een lange, fijne zeildag naar Thyborøn. De oversteek naar IJmuiden wordt een routinetochtje, althans voor André en mij. Roel is voor het eerst een paar dagen aaneengesloten op zee. Hij wordt niet zwaar op de proef gesteld want de wind zal zwak tot matig zijn uit wisselende richtingen. Voor mij komt er overigens wél een mooi moment aan. Ik ben ruim twee maanden geleden met volle maan vertrokken uit Fehmarn en nu is het weer volle maan. De cirkel is rond en voor mijn gevoel maakt deze tocht over de Noordzee de honderd procent vol van mijn hele reis. Maar er is meer dan dat. In de nacht waarin we de thuishaven bereiken zullen we op volle zee een maansverduistering zien. Kan het symbolischer? Waarschijnlijk was dit mijn laatste langere zeilreis.